Als een jonge vrouw in 1942 naar een kamp van de goelag gebracht wordt, komt ze terecht in een wereld die losstaat van alle normaliteit. Van nu af aan is rechteloosheid de enige wet. Ze gaat als arts in de lazaretten werken, bijna zonder medicijnen of bruikbare instrumenten. Ze is evenzeer aan kou en honger uitgeleverd als aan de genadeloze kamphiërarchie. Als ze haar volledig ongerechtvaardigde straf heeft uitgezeten wacht haar de ‘eeuwige verbanning’, een andere vorm van onvrijheid, niet minder ontmoedigend en gevaarlijk.