Bakhita, ‘Geluksvogeltje’, kreeg haar naam van de slavenhandelaren die haar op zevenjarige leeftijd uit haar dorp in Darfoer ontvoerden. Haar echte naam weet ze niet meer. Tot slaaf gemaakt leidt Bakhita een leven van uitbuiting, vernedering, mishandeling en misbruik, tot ze op haar dertiende gekocht wordt door de Italiaanse consul. Via hem belandt ze in Italië. Daar wordt ze vrijgemaakt, komt in aanraking met het katholieke geloof, en treedt in het klooster. Ze overleeft twee wereldoorlogen en de opkomst van het fascisme, terwijl ze haar leven aan arme en verwaarloosde kinderen wijdt.